-
1 Hals
Hals1〈m.; Halses, Hälse〉♦voorbeelden:das wird mich, mir den Hals kosten • dat wordt mijn ondergangjemandem einen Prozess an den Hals hängen • iemand een proces aandoenaus vollem Halse lachen • luidkeels lachendas Wasser steht ihm bis zum Hals • het water staat hem tot aan de lippenjemandem mit etwas vom Hals(e) bleiben • iemand met iets van 't lijf blijven〈 informeel〉 bleib mir damit vom Hals(e)! • val me daar niet mee lastig!〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 jemanden vom Hals(e) schaffen • zich van iemand ontdoen, iemand afschudden〈informeel; figuurlijk〉 er bekam die Bemerkung in den falschen Hals • die opmerking schoot bij hem in het verkeerde keelgat————————Hals2〈m.; Halses, Halsen〉 〈 scheepvaart〉 -
2 Kragen
Kragen〈m.; Kragens, Kragen〉3 〈 figuurlijk〉kraag, hals ⇒ keel, nek♦voorbeelden:3 das kann ihm, ihn den Kragen kosten • (a) dat kan zijn leven kosten; 〈 (b) figuurlijk〉 dat kan voor hem de ondergang betekenenihm platzte der Kragen • hij sprong uit zijn vel (van woede)jetzt platzt mir der Kragen • nu is mijn geduld ten eindejemandem an den Kragen fahren • iemand naar de keel vliegenes geht ihm an den Kragen • (a) zijn leven staat op het spel; 〈 (b) figuurlijk〉 het vuur wordt hem na aan de schenen gelegd
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский